headermetsterrenv10

arbeidsrecht blog

Ontslag intrekken - mag werknemer ontslagname intrekken?


Intrekken
van ontslag

Wanneer de werknemer zijn ontslag aanvraagt moet de werkgever onderzoeken of deze aanvraag overeenkomt met de wil van de werknemer. Als uit het onderzoek blijkt dat de wil van de werknemer overeenstemt met de ontslagaanvraag kan de werknemer zijn ontslag niet meer intrekken. Zie hieronder de uitspraak van de kantonrechter te Zwolle.

Heeft u met betrekking tot ontslag vragen of rechtshulp nodig, kunt u altijd bellen met onze ontslagspecialisten op 0900 – 123 73 24 (kantooruren) of mail ons.

ontslag intrekken

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD sector kanton – locatie Zwolle zaaknr.: 459150 VV 09-59 datum : 17 september 2009 Vonnis in het kort geding van: [EISENDE PARTIJ], wonende te [woonplaats], eiseres, verder te noemen: ‘[eisende partij]’, gemachtigde mr. M.C. Zaal, advocaat te Amsterdam, tegen de stichting [GEDAAGDE PARTIJ], gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats], gedaagde, verder te noemen: ‘[gedaagde partij]’, gemachtigde mw. mr. F.J. Bloem-Timmermans, advocaat te Zwolle. De procedure De kantonrechter heeft kennisgenomen van: - het exploot d.d. 24 juli 2009 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad met aangehechte producties en de bij de brieven van 24 en 27 augustus 2009 van de zijde van [gedaagde partij] ingezonden producties. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2009. Verschenen zijn: - [eisende partij], bijgestaan door mr. Zaal voormeld, en - namens [gedaagde partij] de heer [W], voorzitter van de raad van bestuur, de heer [O], hoofd financiële administratie, en mw. [P], personeelsfunctionaris, bijgestaan door mw. mr. Bloem-Timmermans voormeld. Bij de mondelinge behandeling is een minnelijke regeling beproefd, welke mogelijkheden na afloop van de behandeling verder zijn verkend. Bij brieven van 2 respectievelijk 4 september 2009 is meegedeeld dat een minnelijke regeling niet mogelijk is gebleken en hebben partijen om vonnis verzocht. Het geschil De vordering van [eisende partij] tot een voorlopige voorziening strekt ertoe dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot doorbetaling van salaris vanaf 15 juni 2009, tot wedertewerkstelling bij volledige arbeidsgeschiktheid op straffe van een dwangsom en tot betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente, een en ander onder veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten. [gedaagde partij] heeft de vorderingen bestreden en de afwijzing daarvan bepleit. De vaststaande feiten Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast. a. [eisende partij], geboren op [datum], is op [datum] bij [gedaagde partij] in dienst getreden in de functie van administratief medewerkster. Het laatst door haar verdiende salaris bedraagt € 1.305,45 bruto per maand exclusief emolumenten op basis van een aanstelling van 20 uur per week. b. Het functioneren van [eisende partij] is achtereenvolgens op 24 juli 2005, 17 oktober 2006, 13 augustus 2007 en 27 november 2008 als ‘goed’ tot ‘zeer goed’ beoordeeld. Van die gesprekken zijn verslagen opgemaakt, die telkens door [eisende partij] zijn ondertekend. c. In een gesprek van maandag 8 juni 2009 heeft [eisende partij] aan haar leidinggevende, de heer [O] voormeld, meegedeeld [gedaagde partij] te willen verlaten. [eisende partij] heeft een en ander schriftelijk bevestigd bij brief van 9 juni 2009, die luidt als volgt: ‘In ons gesprek op 8 juni jl. heb ik je laten weten dat ik [gedaagde partij] (...) wil verlaten. Ik zeg daarom onze arbeidsovereenkomst, met inachtneming van de opzegtermijn van 1 maand, op per 1 augustus 2009. Ik zal mij ervoor inspannen alle lopende zaken voor mijn vertrek af te handelen en mijn taken naar behoren over te dragen. Ik waardeer de ervaring die ik bij [gedaagde partij] heb opgedaan en ik bewaar prettige herinneringen aan de samenwerking met jou en mijn collega’s. Ik wens je succes met het zoeken van een nieuwe kandidaat. Met vriendelijke groet,’ d. Op woensdag 10 juni 2009 heeft [eisende partij] niet gewerkt. Op donderdag 11 juni 2009 is tussen [eisende partij] en [O] gesproken over een mogelijke laatste werkdag, waarbij [eisende partij] de datum van 2 juli 2009 heeft genoemd. Vrijdag 12 juni 2009 heeft [eisende partij] niet gewerkt. e. Op maandag 15 juni 2009 heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] meegedeeld dat haar laatste werkdag donderdag 9 juli 2009 zou hebben te zijn. [eisende partij] heeft daarop het pand van [gedaagde partij] verlaten, onder achterlating van de toegangssleutel. De echtgenoot van [eisende partij] heeft haar die dag - 15 juni 2009 - telefonisch bij [gedaagde partij] ziek gemeld, welke ziekmelding niet door [gedaagde partij] is geaccepteerd. [eisende partij]’s echtgenoot heeft die ziekmelding bij brief van 16 juni 2009 bevestigd. f. Bij brief van 16 juni 2009 heeft [gedaagde partij] op de ziekmelding van [eisende partij] gereageerd - voor zover relevant: ‘In aansluiting op een gesprek van 8 juni jl. hebt u bij brief van 9 juni jl. de bestaande arbeids-overeenkomst opgezegd met ingang van 1 augustus a.s. Die opzegging is door ons aanvaard. (...) Op 9 juni hebt u (...) laten weten dat u graag per 2 juli weg wilde. (...) Op 11 juni hebt u [[O] voormeld] gezegd dat u op 2 juli gewoon weg zou zijn. (...) Ik stel vast dat u voordat u uw arbeidsovereenkomst met ons hebt opgezegd, hebt verzocht om de periode van 9 juli tot 1 augustus met vakantie te gaan. Dat verzoek van u is destijds ook gehonoreerd. Op 15 juni jl. (...) hebt u aangegeven dat u op 2 juli a.s. voor het laatst zou werken in plaats van op 9 juli, de dag voor uw eerder vastgestelde vakantie. (...) [O] heeft aangegeven dat niet te accepteren. Hij heeft dat standpunt gemotiveerd door aan te geven dat aldus onvoldoende tijd zou zijn voor een behoorlijke kennisoverdracht, (...). (...) [O] heeft u nog gevraagd of u in het kader van die overdracht tijdelijk meer uren zou kunnen gaan werken. U hebt laten weten dat dat niet kon. In het gesprek hebt u uitdrukkelijk aangegeven dat u op 2 juli zou vertrekken. U hebt gezegd dat u de kinderopvang reeds had opgezegd per 1 juli a.s. en dat u voor één week geen kinderopvang wenste te regelen. Toen duidelijk werd dat u wat ons betreft gewoon tot 9 juli zou moeten blijven werken, bent u opgestapt en (boos) vertrokken. U bent naar huis gegaan, hoewel het voor u een normale werkdag was. Na het gesprek heeft u de sleutel van het gebouw bij een collega ingeleverd met de mededeling: geeft die maar aan (...) ([O]) en ik ga naar huis. Vandaag hebben wij vernomen dat u in de organisatie eerder al op meerdere plaatsen kenbaar heeft gemaakt dat 2 juli a.s. uw laatste werkdag zou zijn. Na het gesprek van gisteren heeft uw man u telefonisch ziek gemeld bij (...) [O] met als reden dat u overspannen zou zijn. Later in de middag heeft uw man nogmaals gebeld en gesproken met (...) [O] en met (...) [W] (...).(...). [Uw man] sprak de verwachting uit dat u door de bedrijfsarts geoorloofd ziek gemeld zou worden, omdat ‘dat zo gaat bij medewerkers’. Als werkgever zouden wij daar niets aan kunnen veranderen, waardoor het ‘kat in het bakkie’ zou zijn voor u. In het licht van de (...) gang van zaken, komen wij tot de conclusie dat [u, toevoeging kantonrechter] hebt besloten om voortijdig per 2 juli te vertrekken en hebt geprobeerd om wat dat betreft uw zin door te drukken. Nu u gisteren na het gesprek bent opgestapt en de sleutel van het gebouw hebt ingeleverd, beschouwen we uw handelwijze als een ontslagname met onmiddellijke ingang. Dat betekent feitelijk dat gisteren de arbeidsovereenkomst (door u) is beëindigd. Voor het geval mocht blijken dat uw opstappen niet moet worden aangemerkt als een ontslag (met onmiddellijke ingang) uwerzijds, dan ontslaan wij u hierbij op staande voet met ingang van heden. Wij beschouwen uw opstappen als een werkweigering, ingegeven door het feit dat wij niet konden instemmen met een eerdere, feitelijke beëindiging van uw werkzaamheden per 2 juli a.s. Mocht blijken dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven, dan eindigt de arbeidsovereenkomst gegeven uw opzegging derhalve met ingang van 1 augustus a.s. (...)’ g. Bij brief van haar gemachtigde van 23 juni 2009 is - geparafraseerd - aangevoerd dat [eisende partij] wegens structureel overwerk zwaar oververmoeid is geraakt, dat zij in emotionele toestand op 8 juni 2009 heeft gezegd dat zij ontslag wilde nemen, dat zij op 9 juni 2009 psychisch geen weerstand heeft kunnen bieden aan [gedaagde partij]’ verzoek om een ontslagbrief te schrijven, dat [eisende partij] op 15 juni 2009 te horen kreeg dat haar laatste werkdag niet 2 doch 9 juli 2009 zou zijn en dat zij daarop in emotionele en overspannen toestand het kantoor van [gedaagde partij] heeft verlaten. Verder is aangevoerd dat [eisende partij] geen ontslag op staande voet heeft genomen en dat er geen sprake kan zijn van een rechtsgeldig door [gedaagde partij] gegeven ontslag op staande voet nu [eisende partij] overspannen is en geen werk heeft geweigerd, waarna de vernietigbaarheid van het ontslag is ingeroepen. Tot slot is aangevoerd dat [eisende partij] niet gehouden kan worden aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst tegen 1 augustus 2009 nu die opzegging voortkomt uit haar emotionele overspannenheid als gevolg van haar structurele overbelasting. De standpunten van partijen Op wat [eisende partij] aan haar vorderingen en [gedaagde partij] aan haar verweer ten grondslag hebben gelegd, zal, voor zover van belang, in het navolgende worden ingegaan. De beoordeling ontslag intrekken
1. De spoedeisendheid van de zaak is in voldoende mate komen vast te staan. 2. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of [gedaagde partij] gehouden is om vanaf 15 juni 2009 aan [eisende partij] loon te betalen, zoals zij vordert en [gedaagde partij] bestrijdt. 3. [gedaagde partij] heeft aan haar verweer aanvankelijk onder meer ten grondslag gelegd dat [eisende partij] op 15 juni 2009 zelf ontslag op staande voet heeft genomen en dat daarnaast de handelwijze van [eisende partij] een door [gedaagde partij] gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde partij] tijdens de mondelinge behandeling die verweren heeft laten varen, zodat aan het debat van partijen daarover voorbij kan worden gegaan. 4. [eisende partij]’s vordering tot doorbetaling van loon stoelt op de stelling dat zij vanaf 15 juni 2009 arbeidsongeschikt was als bedoeld in artikel 7:629 BW. Een dergelijke vordering is in het kader van een kort geding procedure alleen toewijsbaar als (ten minste) met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter, als het gaat om de periode vanaf 15 juni 2009, het bestaan van arbeidsongeschiktheid zal aannemen. 5. Nu partijen met elkaar van mening verschillen of [eisende partij] vanaf 15 juni 2009 al dan niet arbeidsgeschikt was, heeft de kantonrechter op grond van het bepaalde in artikel 7:629a BW - ambtshalve - te beoordelen of het ontbreken van een deskundigenoordeel van het UWV niet al aan een toewijzing van de voorlopige voorziening in de weg staat. Nu niet is gesteld of is gebleken dat [eisende partij] voldoende tijd heeft gehad om een dergelijk oordeel aan te vragen én te verkrijgen, staat het ontbreken van dat oordeel niet in de weg aan de ontvankelijkheid van haar loonvordering in een procedure als deze. Dit laat overigens onverlet dat een uitkomst van een dergelijke UWV-procedure node kan worden gemist. 6. Dat [eisende partij] vanaf 15 juni 2009 wegens ‘een emotioneel overspannen toestand’ niet (meer) in staat zou zijn geweest om haar werkzaamheden voor [gedaagde partij] te verrichten, zoals zij stelt, is niet nader medisch onderbouwd. [eisende partij] heeft immers geen medisch onderbouwde stukken gepresenteerd waaruit kan blijken dat [gedaagde partij]’ betwisting van haar arbeidsongeschiktheid voor onjuist moeten worden gehouden, zoals bijvoorbeeld door overlegging van een deskundigenoordeel als hiervoor bedoeld. Dat [eisende partij] ten tijde van de mondelinge behandeling - op doktersvoorschrift - een kalmeringsmiddel zou gebruiken, zoals zij stelt, biedt op zichzelf, zonder nadere medische onderbouwing, geen (voldoende) grond voor de conclusie dat zij vanaf 15 juni 2009 als volledig arbeidsongeschikt heeft te gelden. Voor een deskundigenonderzoek naar de door [eisende partij] gestelde en ervaren (psychische) klachten en of daardoor vanaf 15 juni 2009 sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid is in deze procedure geen plaats. De kantonrechter heeft dan ook vooralsnog onvoldoende reden om aan te nemen dat [eisende partij] op en vanaf 15 juni 2009 door ziekte als bedoeld in artikel 7:629 BW niet (meer) in staat was om voor [gedaagde partij] haar werkzaamheden te verrichten. 7. Gezien het voorgaande kan dan ook voorlopig niet tot de conclusie worden gekomen dat het niet verrichten van de werkzaamheden is gegrond op arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 7:629 BW. Voorts is gesteld noch gebleken dat het niet werken op basis van het bepaalde in artikel 7:628 BW voor rekening van [gedaagde partij] moeten komen, zodat - overeenkomstig de in artikel 7:627 BW neergelegde hoofdregel - [gedaagde partij] voor de tijd dat [eisende partij] haar werkzaamheden niet heeft verricht, geen loon aan haar is verschuldigd. 8. Wat betreft de gevorderde (voorwaardelijke) wedertewerkstelling en overigens de loon-vordering, voor zover die ziet op de periode vanaf 1 augustus, geldt het volgende. 8.1 Die vorderingen stoelen (mede) op de stelling dat de arbeidsovereenkomst op en na 1 augustus 2009 is blijven voortbestaan. Er zal dan ook - voorlopig - moet worden beoordeeld de vraag of de arbeidsovereenkomst is beëindigd als gevolg van de ontslagname van [eisende partij], zoals [gedaagde partij] stelt en [eisende partij] bestrijdt. 8.2 Bij de beoordeling van de door [eisende partij] ondertekende brief van 9 juni 2009 waarin zij haar opzegging van de arbeidsovereenkomst bevestigt, geldt als uitgangspunt dat de werkgever niet te snel mag aannemen dat de werknemer zelf ontslag neemt, gezien de ernstige gevolgen die een dergelijke vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de werknemer als regel heeft. Dit betekent dat de wilsverklaring duidelijk en ondubbelzinnig op beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet zijn gericht en dat op de werkgever de plicht rust om te onderzoeken of de werknemer het ontslag daadwerkelijk wil. Indien aldus de werkgever zo’n verklaring te goeder trouw heeft opgevat als een gewilde verklaring, kan bij discrepantie tussen wil en verklaring geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil. Het kan echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat de werkgever, hoezeer hij de betreffende uitlatingen als een ontslagname heeft opgevat en mocht opvatten, de werknemer toch aan die ontslagname houdt, indien niet aan de zijde van de werkgever sprake is van relevant nadeel. 8.3 Tegen de achtergrond van de hiervoor ontwikkelde uitgangspunten, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat in een bodemprocedure zal standhouden het betoog van [gedaagde partij] dat de arbeidsovereenkomst als gevolg van de ontslagname door [eisende partij] is geëindigd met ingang van 1 augustus 2009. 8.3.1 De brief van 9 juni 2009 is duidelijk en ondubbelzinnig gericht op het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Onomstreden is dat de inhoud van die brief overeenstemt met wat [eisende partij] de vorige dag met haar leidinggevende [O] heeft besproken. 8.3.2 In wat partijen over en weer hebben aangevoerd kan niet worden afgeleid dat [eisende partij] ten tijde van het gesprek van 8 juni 2009, waarin zij haar ontslagname heeft meegedeeld, dan wel ten tijde van het opmaken van de brief van 9 juni 2009, waarmee zij haar ontslagname aan [gedaagde partij] heeft bevestigd, in een hevige gemoedsbeweging verkeerde. Allereerst biedt de tekst en de toon van die brief daarvoor geen aanknopingspunt. Voorts is in de overgelegde stukken - in het bijzonder de functioneringsverslagen en de verslagen van werkbesprekingen - geen ondersteuning te vinden voor [eisende partij]’s stelling dat zij te kampen had met grote werkdruk, in die zin dat zij structureel over moest werken en in haar werk niet werd ondersteund, en dat zij voor een en ander bij [gedaagde partij] geen gehoor vond. [gedaagde partij] heeft daarentegen een overzicht overgelegd van medewerkers die [eisende partij] hebben ondersteund tijdens de invoering van het nieuwe administratiesysteem. [gedaagde partij] heeft voorts overgelegd de verlofurenregistratie van [eisende partij] over de jaren 2007, 2008 en 2009. Daaruit blijkt enerzijds dat [eisende partij] een enkele keer overwerk heeft verricht die dan met (extra) verlof in tijd is gecompenseerd en anderzijds dat [eisende partij] jaarlijks (nagenoeg) het door haar opgebouwde verlof heeft opgenomen. Aan een en ander kan nog worden toegevoegd dat, zoals overwogen, iedere medische onderbouwing ontbreekt voor de gestelde arbeidsongeschiktheid wegens ‘een emotioneel overspannen toestand’. 8.3.3 Vast staat dat het overleg tussen partijen ná 9 juni 2009 gericht is geweest op het vaststellen van de laatste feitelijke werkdag van [eisende partij]. [gedaagde partij] stond daarbij voor dat [eisende partij] zou doorwerken tot en met de eerder gehonoreerde vakantie per 10 juli 2009 terwijl [eisende partij] beoogde om op 2 juli 2009 voor het laatst werkzaam te zijn. Vast staat dat partijen daarover op 15 juni 2009 geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. 8.3.4 [eisende partij] heeft erkend dat zij (met haar man) zowel in Zwolle als in Amsterdam een woning aanhoudt, dat zij haar kinderen met ingang van het schooljaar 2009/2010 naar een school in Amsterdam laat gaan en dat haar kinderen sinds de zomer van 2009 in Amsterdam woonachtig zijn. [eisende partij] heeft daarbij niet weersproken wat [gedaagde partij] in haar brief van 16 juni 2009 heeft vastgelegd, te weten dat zij de kinderopvang (in Zwolle, naar de kantonrechter begrijpt) per 1 juli 2009 heeft beëindigd. 8.3.5 Uit het voorgaande kan voorshands in voldoende mate worden afgeleid dat [gedaagde partij] er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat [eisende partij] het ontslag daadwerkelijk wilde en dat [eisende partij] de draagwijdte en de consequenties van haar opzegging overzag. Voorts schuilt in het bovenstaande voldoende grond voor de voorlopige aanname dat het staken van de werkzaamheden op 15 juni 2009 niet voortkomt uit [eisende partij]’s opzegging van de arbeidsrelatie doch uit [gedaagde partij]’ weigering om de door [eisende partij] voorgestane laatste werkdag van 2 juli 2009 te accepteren. 8.3.6 Tot slot is er onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat [gedaagde partij]’ verlangen om [eisende partij] te houden aan haar ontslagname naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. 9. Nu met een en ander naar grote mate van waarschijnlijkheid niet te verwachten is dat een eventuele vordering van [eisende partij] in een bodemprocedure door de rechter gehonoreerd zal worden, is de gevorderde voorlopige voorziening in geen van haar onderdelen toewijsbaar. 10. [eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen, als nader in het dictum te melden. De beslissing in kort geding De kantonrechter: - weigert de verzochte voorlopige voorziening; - veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op € 400,00 voor salaris gemachtigde. Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 17 september 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.

Heeft u met betrekking tot ontslag intrekken vragen of rechtshulp nodig, dan kunt u altijd bellen met onze ontslagspecialisten op 0900-123 73 24 (kantoortijden) of mail ons.

 

Schorsing docent - hulp bij schorsing en ontslag



Schorsing docent opgeheven door de rechter.

In onderstaande uitspraak van de rechtbank te Arnhem heft de rechter de schorsing van een docent op. De docent werd na een functioneringsgesprek ontheven van bepaalde taken die hij voorheen uitoefende. Een paar maanden daarna werd hem schriftelijk meegedeeld dat hij in het nieuwe schooljaar van al zijn taken binnen de scholengemeenschap waar hij werkte werd ontheven. De docent diende daartegen bezwaar in en werd daarna gedetacheerd bij een andere scholengemeenschap. De docent stond daar echter niet achter. Daarop reageerde zijn werkgever met een disciplinaire maatregel, schorsing van een week met inhouding van loon. De docent stapte naar de rechter die oordeelde dat de docent niet op onredelijke gronden had geweigerd mee te werken aan de detachering.

 

Heeft u met betrekking tot schorsing docent of ontslag in het onderwijs vragen of rechtshulp nodig, kunt u altijd bellen met onze ontslagspecialisten op 0900 – 123 73 24 (kantooruren) of mail ons.

RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 177801 / KG ZA 08-752
Vonnis in kort geding van 15 januari 2009
in de zaak van
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H. Th. Schravenmade te Maarssenbroek,
tegen
de stichting
STICHTING VAN HALL LARENSTEIN,
gevestigd te Velp,
gedaagde,
advocaat mr. S. Kropman te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Stichting VHL genoemd worden.
1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
-  de dagvaarding
-  de mondelinge behandeling
-  de pleitnota van [eiser]
-  de pleitnota van Stichting VHL.
1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.
2.  De feiten
2.1.  [eiser] heeft een arbeidsovereenkomst met Stichting VHL. [eiser] is werkzaam bij Stichting VHL als docent bij de afdeling Bos en Natuurbeheer (‘BNB’).
2.2.  Op 18 april 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en de opleidingsdirecteur BNB en het interim hoofd P&O van Stichting VHL. In dit gesprek is aan [eiser] het besluit medegedeeld dat hij van bepaalde taken werd ontheven.
Bij brief van 6 juli 2007 heeft de opleidingsdirecteur BNB van Stichting VHL aan [eiser] medegedeeld dat [eiser] met ingang van het schooljaar 2007/2008 van al zijn taken binnen BNB werd ontheven.
2.3.  Op 14 juli 2007 heeft [eiser] bezwaar ingediend bij het College van Bestuur van Stichting VHL tegen de twee besluiten van de opleidingsdirecteur BNB van Stichting VHL om hem van taken te ontheffen.
2.4.  Op 18 juli 2008 heeft Stichting VHL aan [eiser] opgedragen om op basis van detachering te gaan werken bij een andere onderwijsinstelling, het IPC te Schaarsbergen. [eiser] heeft vervolgens medegedeeld aan het IPC en Stichting VHL dat hij een opschorting van de detachering voorstond en niet op de door Stichting VHL aangegeven dag bij het IPC zou aanvangen met de detachering.
Naar aanleiding van de opstelling van [eiser] heeft Stichting VHL besloten disciplinaire maatregelen tegen [eiser] te treffen. In het kader van het opleggen van een maatregel heeft op 11 september 2008 een bespreking plaatsgevonden tussen enerzijds [eiser] en anderzijds de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] namens Stichting VHL. Stichting VHL heeft bij besluit van 10 november 2008 aan [eiser] de sanctie van schorsing opgelegd voor de duur van één week, te weten vanaf 17 november tot en met 21 november 2008, met inhouding van loon over die periode.
2.5.  Op 4 december 2008 heeft de Adviescommissie Heroverweging personeel VHL haar advies vastgesteld met betrekking tot het bezwaar van [eiser] van 14 juli 2007.
In haar advies stelt de commissie vast dat de beslissingen om [eiser] van zijn taken te ontheffen niet op deugdelijke wijze is medegedeeld aan [eiser]. Voorts constateert de commissie dat Stichting VHL geen regeling inzake functioneringsgesprekken of een beoordelingssysteem heeft vastgesteld en dat Stichting VHL niet heeft duidelijk gemaakt welke status het wegnemen van taken bij [eiser] heeft. De commissie stelt ten slotte vast dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige beoordeling, alleen al omdat Stichting VHL het beoordelingsgesprek van 18 april 2007 niet op zorgvuldige wijze aan [eiser] was aangekondigd en tevens omdat een objectief beoordelingssysteem ontbrak.
De commissie adviseert het College van Bestuur van Stichting VHL onder meer het volgende:
-  de bestreden beslissingen in te trekken, en
-  zorg te dragen voor een passende rehabilitatie van de heer [eiser], en
-  zorg te dragen voor een zorgvuldige beoordeling van de heer [eiser], met inachtneming van een beoordelingssysteem zoals bedoeld in artikel N-2 van de CAO-HBO.
2.6.  Op 17 december 2008 heeft [eiser] een bezwaarschrift ingediend bij de Commissie van Beroep voor het HBO tegen de opgelegde disciplinaire maatregelen van schorsing en inhouding van loon. Op dit bezwaarschrift heeft de Commissie van Beroep ten tijde van de terechtzitting in het kader van deze voorlopige voorziening nog geen besluit genomen.
3.  Het geschil
3.1.  [eiser] vordert, kort weergegeven:
1.  veroordeling van gedaagde tot het opheffen van de schorsing van 18 april 2007 en het laten verrichten van de bedongen werkzaamheden, bij gebreke van naleving daarvan tot betaling van een dwangsom van € 7.500,- per dag of gedeelte van een dag met een maximum van € 375.000,-;
2.  zodanige voorzieningen te treffen als de rechtbank in goede justitie meent te behoren te treffen, bij gebreke van naleving daarvan tot betaling van een dwangsom van
€ 7.500,- per dag of gedeelte van een dag met een maximum van € 375.000,-;
3.  een voorschot op immateriële schadevergoeding toe te kennen, groot € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;
4.  gedaagde te gebieden over te gaan tot uitbetaling van het salaris over de periode van 17 november tot en met 21 november, zulks op straffe van een dwangsom ad € 2.000,-;
5.  veroordeling van gedaagde tot voldoening van het verschuldigde salaris over de periode van 17 november 2008 tot en met 21 november 2008, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex 7:625 BW en de wettelijke rente over de som van het verschuldigde salaris en de wettelijke verhoging van het moment waarop het salaris verschuldigd werd;
6.  gedaagde te verbieden een opvolger te benoemen in de reguliere functie van eiser, op straffe van een dwangsom van € 200.000,-;
7.  gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.  Stichting VHL voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.  De beoordeling over schorsing docent
4.1.  Met betrekking tot het bezwaarschrift van 18 juli 2007 van [eiser] tegen de beslissingen van de opleidingsdirecteur BNB heeft Stichting VHL ter terechtzitting aangegeven dat zij zich zal neerleggen bij het advies van de Adviescommissie Heroverweging personeel VHL d.d. 4 december 2008 en dit advies zal volgen. Voorts heeft Stichting VHL aangegeven [eiser] tot de werkplek te zullen toelaten en zijn werkzaamheden weer te laten hervatten. Hiervoor heeft zij [eiser] uitgenodigd om op
5 januari 2009 in gesprek te treden over de vraag op welke wijze aan de hervatting van zijn werkzaamheden uitvoering zal worden gegeven.
4.2.  Hoewel Stichting VHL heeft aangegeven [eiser] weer tot de werkplek toe te laten en zijn werkzaamheden weer te laten uitvoeren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser], mede gelet op de lange duur en aard van het conflict tussen partijen, voldoende belang heeft bij het verkrijgen van de voorziening.
De voorzieningenrechter acht in het licht van de uitlatingen door Stichting VHL de vordering strekkende tot het toelaten tot de werkplek en het laten hervatten van de werkzaamheden, inclusief de gevorderde dwangsom, voor toewijzing vatbaar. [eiser] heeft zijn werkzaamheden sinds 18 april 2007 niet of nauwelijks meer kunnen uitoefenen. Bij de hervatting van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met de wijzigingen in het curriculum en in de organisatie van Stichting VHL die los van het arbeidsconflict met [eiser] hebben plaatsgevonden. Stichting VHL zal daarom worden veroordeeld om [eiser] zo veel als mogelijk is toe te laten tot de werkzaamheden die hij voorafgaand aan 19 april 2007 verrichtte. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om de gevorderde dwangsom te matigen tot € 1.000,- per dag en te maximeren tot
€ 100.000,-.
4.3.  Ten aanzien van het besluit van 10 november 2008 tot het nemen van disciplinaire maatregelen van schorsing en inhouding van loon heeft Stichting VHL zich beroepen op niet-ontvankelijkheid van [eiser], omdat hij beroep heeft ingesteld bij de Commissie van Beroep HBO. Zij stelt dat deze rechtsgang met voldoende waarborgen is omkleed, zodat er geen taak is weggelegd voor de voorzieningenrechter. Dit verweer wordt verworpen.
Op grond van artikel S-2 CAO HBO heeft een werknemer de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Commissie van Beroep CAO. Een uitspraak van de Commissie van Beroep CAO is bindend voor werknemer en werkgever (artikel S-5 CAO HBO). Een werknemer is niet verplicht deze bindend-adviesprocedure te volgen (HR 9 november 2001, NJ 2001, 692). Als hij echter voor deze procedure kiest, zal hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in een procedure voor de civiele rechter, waarin hij vernietiging van het besluit vordert. [eiser] vordert in deze procedure een voorlopige voorziening. Stichting VHL heeft niet gesteld dat er voor de Commissie van Beroep HBO een voorlopige voorzieningenprocedure is, zodat de voorzieningenrechter ervan heeft uit te gaan dat die er niet is. Dat betekent dat [eiser] in deze procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvankelijk is, ook voor zover het een voorlopige voorziening betreft naar aanleiding van het besluit van 10 november 2008.
4.4.  Stichting VHL heeft disciplinaire maatregelen tegen [eiser] getroffen vanwege zijn weigering mee te werken aan de detachering bij het IPC zoals door Stichting VHL voorgestaan. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] niet op onredelijke gronden heeft geweigerd om mee te werken aan zijn detachering bij het IPC.
De Adviescommissie Heroverweging personeel VHL is in haar advies van 4 december 2008 zeer kritisch geweest over de wijze waarop Stichting VHL bij besluit van 18 april 2007 [eiser] heeft ontheven van een gedeelte van zijn taken en waarop zij nadien is omgegaan met de belangen van [eiser]. [eiser] vreesde dat de detachering bij het IPC zou worden gebruikt als een exit-strategie, gezien de mededeling dat de detachering zou worden gebruikt als een oriëntering voor werk buiten Stichting VHL. Voorshands oordelend kan [eiser] onder deze omstandigheden niet worden verweten dat hij niet voetstoots heeft willen meewerken aan detachering bij het IPC. Dat brengt mee dat aannemelijk is dat het daarop genomen besluit tot het nemen van disciplinaire maatregelen geen stand zal houden.
4.5.  Het voorgaande brengt met zich mee dat het gedeelte van de vordering dat ziet op het uitbetalen van het ingehouden loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:265 lid 1 BW zal worden toegewezen. De onder punt 4 van het petitum gevorderde dwangsom kan niet worden toegewezen nu de wet het opleggen van een dwangsom ter zake de betaling van een geldsom uitsluit (artikel 611a lid 1 Rv).
4.6.  [eiser] vordert voorts veroordeling van Stichting VHL tot betaling van schadevergoeding voor geleden immateriële schade, onder meer bestaande uit het niet-naleven van procedurevoorschriften door Stichting VHL, de langdurige onzekerheid over zijn schorsing en reputatieschade.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de vordering tot een voorschot op schadevergoeding ten dele kan worden toegewezen. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat het aannemelijk is [eiser] immateriële schade heeft geleden door de besluiten van Stichting VHL, waaronder het afnemen van zijn taken, de schorsing en het inhouden van het loon, de lange periode voordat herziening van deze besluiten aan de orde is gekomen en de aantasting van zijn goede naam en eer. De voorzieningenrechter zal een bedrag van € 2.000,- als voorschot toewijzen.
4.7.  Het gevorderde onder punt 2 van het petitum heeft geen zelfstandige betekenis en zal daarom worden afgewezen.
Met betrekking tot het door [eiser] onder punt 6 van het petitum gevorderde verbod om een opvolger in zijn functie te benoemen, overweegt de voorzieningenrechter dat het voorshands voldoende duidelijk is dat Stichting VHL bereid is mee te werken aan de hervatting van de werkzaamheden door [eiser], zodat [eiser] belang bij dit onderdeel van de vordering mist en dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
4.8.  Stichting VHL zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding    €    85,44
- vast recht      254,00
- salaris advocaat    816,00
Totaal    €   1.155,44
5.  De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.  veroordeelt Stichting VHL om, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, de opgelegde schorsing d.d. 18 april 2007 op te heffen en [eiser] toe te laten tot de gebouwen van Stichting VHL en [eiser] zo veel als mogelijk de werkzaamheden te laten verrichten die [eiser] voorafgaand aan 18 april 2007 verrichtte,
5.2.  bepaalt dat Stichting VHL voor iedere dag dat zij in strijd geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met naleving van het onder 5.1 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van € 1.000,-, tot een maximum van € 100.000,-,
5.3.  veroordeelt Stichting VHL om aan [eiser] als schadevergoeding te betalen een bedrag van € 2.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
5.4.  veroordeelt Stichting VHL om aan [eiser] het achterstallige loon over de periode van 17 tot en met 21 november 2008 te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW, te rekenen vanaf de gebruikelijke betaaldag tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5.  veroordeelt Stichting VHL in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.155,44,
5.6.  verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.  wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B. de Jonge op 15 januari 2009.

 

Bel 0900-123 73 24 indien u vragen heeft over schorsing docent. Bent u zelf onterecht geschorst?, bestel dan onze modelbrief protest tegen schorsing

Tags: ,

Ontslag op staande voet - voorbeeld uit de rechtspraak

 

 

Het wegnemen van spullen van de werkvloer ( diefstal ) door de werknemer levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Ook al zijn de spullen die weg worden genomen nog zo klein. De motivatie hiervoor is dat de werkgever de werknemer te allen tijde moet kunnen vertrouwen. De waarde van de spullen die weg worden genomen speelt geen enkele rol.

De kantonrechter te Groningen oordeelde over het wegnemen van een pak shag door een werknemer. Deze rechter vindt dat de werkgever voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de hij moet kunnen vertrouwen op de integriteit van zijn werknemers door het vele klanten contact dat zij hebben.

{swf}ontslag{/swf} In bovenstaand interview van tv programma Netwerk over ontslag op staande voet geeft ontslagspecialist mr. E. van Jaarsveld  ontslag advies.

Zie hieronder de uitspraak van de kantonrechter te Groningen.

 

Heeft u met betrekking tot ontslag op staande voet vragen of rechtshulp nodig, kunt u altijd bellen met onze ontslagspecialisten op 0900 – 123 73 24 (kantooruren) of mail ons.

Bent u werkgever?: Voorbeeldbrief laatste waarschuwing

Bent u werkgever en heeft u te maken met een medewerker die zich schuldig maakt aan ernstige misdragingen, maar u wilt medewerker nog niet ontslaan, versterk dan uw juridische positie door medewerker een laatste waarschuwingsbrief te sturen. U kunt een voorbeeldbrief bij ons bestellen door te klikken op: laatste waarschuwingsbrief.

Normal 0 21 ontslag op staande voet

Uitspraak

Locatie Groningen
Zaakrolnummer: 406506 EJ VERZ 09-334
Beschikking van 3 juli 2009
inzake
de stichting Stichting De Hoven,
gevestigd en kantoorhoudende te Onderdendam,
verzoekster, hierna De Hoven te noemen,
gemachtigde mr. G.W. Brouwer,
tegen
G.,
wonende te [adres],
verweerder, hierna G. te noemen,
gemachtigde mr. E.P. Groot.
PROCESGANG
Bij verzoekschrift van 14 mei 2009 is verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden in verband met verandering in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst dadelijk dan wel na korte tijd behoort te eindigen.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 juni 2009. Partijen, De Hoven vertegenwoordigd, en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
De uitspraak bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1. G., geboren 7 oktober 1960, is sinds 1 augustus 1984 bij De Hoven als kok in loondienst. Hij verricht zijn werkzaamheden in woonzorgcentrum Alegunda Ilberi in Bedum.
2. Op 12 maart 2009 heeft G. zijn auto van het parkeerterrein naar de leveranciersingang verplaatst en vlak voor het einde van zijn werktijd een krat bier in die auto gezet. Hij heeft zijn leidinggevende Q. nog gezien, maar heeft niet over het kratje bier gerept. Vervolgens heeft hij zich omgekleed. Daarna is hij Q. opnieuw tegengekomen die hem heeft aangesproken met de vraag wat hij aan het doen was.
3. Op 20 maart 2009 heeft De Hoven G. op non actief gesteld.
Het geschil
1. Volgens De Hoven kan niet van haar verlangd worden dat zij de arbeidsrelatie met G. in stand houdt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat G. de bedoeling heeft gehad om het krat bier te ontvreemden. G. heeft zijn auto verreden om daar ongezien het krat bier in te kunnen zetten. Hij heeft zijn leidinggevende Q. nog gezien tussen het verrijden van de auto en het wegnemen van het krat bier uit het magazijn of de keuken, maar hij heeft toen niet om toestemming om het krat bier te lenen gevraagd. Bij de tweede ontmoeting met Q., toen het krat bier al in de auto stond, heeft G. evenmin het krat bier ter sprake gebracht, hoewel de eerste vraag van Q. hem daartoe uitnodigde. Pas na de vraag wat hij in de auto had gezet noemde G. het krat bier. Volgens Q. heeft G. het krat bier haastig in de auto gezet en maakte hij een zenuwachtige indruk toen Q. hem aansprak.
Het lenen van goederen is uitzondering en gebeurt altijd met voorafgaande toestemming van de direct leidinggevende. De Hoven is van mening dat zij het vertrouwen in G. is verloren en dat de arbeidsovereenkomst daarom moet worden ontbonden. De gewichtige reden dient primair als een dringende reden te worden gekwalificeerd, subsidiair beschouwt De Hoven dat wat er is gepasseerd als een zodanige verandering van de omstandigheden dat niet van haar kan worden gevergd het dienstverband voort te zetten.
2. G. heeft verweer gevoerd. Hij erkent dat hij een kratje bier in zijn auto heeft gezet, maar hij wilde dit niet stelen. Het gebeurt wel meer dat werknemers zaken van de werkgever kunnen lenen zoals etenswaren, behangtafels en stoomapparaten.
Hij heeft zijn auto bij de achterdeur gezet omdat hij daar iets uit moest halen. Hij heeft Q. gezien, maar heeft vergeten hem aan te spreken over het krat bier. Daarna heeft hij het krat in de auto gezet. Toen hij zich vervolgens had omgekleed en Q. weer tegenkwam, heeft deze hem gevraagd wat hij aan het doen was. Hij heeft toen verteld dat hij een kratje bier had gepakt en heeft Q. gevraagd of dat goed was. Q. antwoordde dat het goed was. Thuis bleek er al bier gehaald te zijn. G. heeft het kratje vervolgens teruggebracht.
Er is dan ook geen reden om hem te ontslaan. Er is ook geen dringende reden, hij wordt nog steeds doorbetaald. Hij verzoekt het verzoek tot ontbinding af te wijzen.
De beoordeling ontslag op staande voet
1. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houd met het bestaan van een opzegverbod.
2. G. heeft toegegeven dat hij zijn auto van het parkeerterrein naar de leveranciersingang heeft verplaatst en daar vervolgens een krat bier in heeft geplaatst. De kantonrechter is van mening dat de lezing van G. dat hij een krat bier wilde lenen en dat hij daarvoor toestemming heeft gekregen van zijn leidinggevende niet geloofwaardig is.
3. G. wist in de eerste plaats dat er toestemming nodig was voor het lenen of gebruik van zaken van De Hoven. G. heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat er wel vaker zaken geleend werden. Ter zitting heeft hij verklaard dat dit alleen een behangtafel of een stoomapparaat betrof en dat hij daar toestemming voor heeft gevraagd en verkregen. Ook voor het meenemen van etenswaren moest toestemming vooraf worden verkregen. Voor de zitting heeft De Hoven een kopie van een brief van een gespreksverslag van 6 juni 2007 overgelegd waaruit volgt dat er artikelen kunnen worden besteld voor de fietscross club (waar G. voorzitter van was) met medeweten van het hoofd algemene dienst en dat er bij deze afgerekend zou moeten worden. G. heeft ter zitting verklaard dat dit één keer is gebeurd, namelijk toen er broodjes voor de fietscross club waren besteld.
Ondanks dat G. wist dat toestemming nodig was voor het meenemen van zaken van De Hoven heeft hij die toestemming niet gevraagd voordat hij het krat bier in zijn auto plaatste.
Hij heeft toegegeven dat hij Q. heeft gezien toen hij de auto al bij de leveranciersingang had gezet. Op dat moment heeft hij niet om toestemming gevraagd. Toen hij zich had omgekleed en Q. opnieuw tegenkwam heeft hij evenmin om toestemming gevraagd.
G. heeft in zijn verweerschrift opgemerkt dat hij bij de tweede ontmoeting met Q. heeft gevraagd of het goed was dat hij een krat bier meenam, maar op de zitting heeft hij verklaard dat hij geen kans heeft gehad om Q. om toestemming te vragen, omdat deze eerst vroeg wat hij met zijn auto bij de leveranciersingang deed en onmiddellijk daarna vroeg wat hij in de auto had gezet. Gezien dit niet consequente verweer gaat de kantonrechter er vanuit dat G. geen toestemming heeft gevraagd (en gekregen), hoewel hij wist dat die toestemming vereist was.
5. G. heeft voldoende gelegenheid gehad om toestemming te vragen om een krat bier mee te nemen. Nadat hij de auto bij de leveranciersingang had neergezet heeft hij Q. gezien. Hij heeft toen niets gezegd over het krat bier maar is zich gaan omkleden. Toen hij daarna Q. opnieuw tegen het lijf liep, heeft hij niet op eigen initiatief het krat bier ter sprake gebracht.
Denkbaar is dat G. niet eens om toestemming heeft willen vragen omdat hij niet heeft tegengesproken dat hij op weg naar huis praktisch langs een winkel komt waar bier te koop is en die nog open was, zodat er ook geen enkele noodzaak was om bier bij De Hoven weg te nemen.
6. De Hoven heeft zich naar het oordeel van de kantonrechter dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een bewust wegnemen van goederen van De Hoven, anders gezegd van diefstal. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een dringende reden voor ontslag op staande voet dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder de persoonlijke omstandigheden van G. Hij is thans 48 jaar oud, hij is bijna 25 jaar bij De Hoven in dienst is en heeft een goede staat van dienst.
Deze omstandigheden wegen echter niet op tegen het belang van De Hoven dat haar personeel onvoorwaardelijk moet kunnen vertrouwen, zeker iemand als G. die in zijn functie vrije toegang heeft allerlei zaken die eigendom zijn van De Hoven.
7. Of G. ook betrokken is geweest bij andere verdwijningen uit het magazijn kan verder in het midden worden gelaten. De Hoven heeft aangevoerd dat er verdenking was ontstaan omdat er vaker goederen uit het magazijn waren verdwenen, hetgeen voor Q. de reden is geweest om scherper op te letten.
8. Dit alles levert dan ook een gewichtige reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op nu er omstandigheden zijn die een dringende reden voor ontslag op staande voet zouden hebben opgeleverd wanneer de arbeidsovereenkomst om die reden onverwijld zou zijn opgezegd.
9. Omdat de gewichtige redenen worden gevormd door omstandigheden die een dringende reden zouden hebben opgeleverd is er geen ruimte om de ontbinding vergezeld te laten gaan van een vergoeding.
10. Het verzoek tot ontbinding kan dan ook worden toegewezen.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
1. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van gewichtige redenen bestaande in een dringende reden per 15 juli 2009.
2. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van den Noort kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2009 in aanwezigheid van de griffier.

 

Bel voor vragen over ontslag op staande voet naar 0900- 123 73 24.

 

 

Ontslag door weigering tot wijziging arbeidsovereenkomst

In een uitspraak van de Nijmeegse kantonrechter van 15 juli 2010 wordt bevestigd dat het weigeren van een redelijk voorstel van de werkgever tot wijziging arbeidsovereenkomst reden kan geven voor ontslag zonder vergoeding. In dit geval speelde het inleveren van de auto van de zaak een belangrijke rol.

Een 57 jarige werknemer die al meer dan 10 jaar in dienst is van hetzelfde bedrijf krijgt vanwege slechte economische omstandigheden een andere functie aangeboden; een wijziging arbeidsovereenkomst. Dit alles met behoud van salaris, maar wel met inleveren van de auto van de zaak. Als de werknemer niet akkoord gaat met dit voorstel wordt hij ontslagen. De vraag aan de kantonrechter is of het in deze zaak om een rechtsgeldig ontslag zonder vergoeding na weigering van een redelijk voorstel gaat. De redelijkheid van het voorstel is hierbij de belangrijkste factor. In deze zaak wordt hieraan bijgedragen door het feit dat de werkgever mee heeft willen werken aan een regeling waarbij niet het inleveren van de auto van de zaak, maar het overnemen daarvan mogelijk werd. Hierbij zou de wijziging van de arbeidsovereenkomst van kracht blijven.

De kantonrechter beslist in deze zaak dat de wijziging van de arbeidsovereenkomst, waarbij het inleveren van de auto van de zaak een belangrijke rol speelde, een redelijk aanbod was. De weigering tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden van de werknemer gaf reden tot ontslag zonder vergoeding.

 

Heeft u met betrekking tot wijziging arbeidsovereenkomst of het inleveren van de auto van de zaak vragen of rechtshulp nodig, kunt u altijd bellen met onze

ontslagspecialisten op 0900 – 123 73 24 (kantooruren) of mail ons.

 

Ontslag door weigering tot wijziging arbeidsovereenkomst

 

 

 

Uitspraak
Beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 685308 HA VERZ 10-1192 19bw
uitspraak van 15 juli 2010
Beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap Dales B.V.
gevestigd te Doetinchem
verzoekende partij
gemachtigde mr. W.W.J. Ribbers
tegen
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. C.A.M.J.M. Joosten
Partijen worden hierna Dales en [werknemer] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 15 juni 2010, mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van Dales.
2. De feiten
2.1 [werknemer], geboren op [dag en maand] 1952 en nu dus 57 jaar oud, is op 16 november 1998 in dienst getreden van Dales, in de functie van verkoopmedewerker buitendienst/magazijnmedewerker.
Zijn laatstverdiend salaris bedraagt € 3.059,-- per maand, exclusief vakantiebijslag.
2.2 De schriftelijke arbeidsovereenkomst van 16 november 1998vermeldt in artikel 6, voor over hier van belang:
“Faciliteiten:
- Voor de werknemer wordt een middenklasse auto ter beschikking gesteld, tevens voor privé-gebruik.
Ingeval van arbeidsongeschiktheid van langer dan twee weken, is bedoelde auto gedurende de resterende duur van arbeidsongeschiktheid, zonder enige beperking, ter beschikking van de werkgever.
(…)”
2.3 Dales exploiteert een technische groothandel en handelt met name in sanitair en installatiematerialen. Haar hoofdkantoor is gevestigd in Doetinchem. Er zijn showrooms in Doetinchem, Nijmegen, Tilburg en Utrecht. [werknemer] verricht zijn werkzaamheden gewoonlijk in, althans vanuit Nijmegen.
2.4 Een brief van Dales aan [werknemer] van 7 juli 2008 luidt, voorzover hier van belang:
“(…)
Hierbij bevestigen wij u dat u in goed overleg, met ingang van 18 augustus 2008, volledig de functie van vertegenwoordiger gaat uitoefenen. Uw arbeidsvoorwaarden blijven gelijk.
Een half jaar en één jaar na de start van uw nieuwe functie, vindt er een evaluatie plaats met uw vestigingsleider en de commercieel directeur en/of de heer Dales.
wanneer er bij 1 van de partijen twijfel is over het succes van deze functiewijziging, is het mogelijk dat u, zonder verdere discussie, geheel of gedeeltelijk teruggaat naar de binnendienst.
(…)”
3. Het verzoek en het verweer
3.1 Dales verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden wegens gewichtige redenen.
3.2 Zij onderbouwt het verzoek, kort samengevat, alsvolgt.
Bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst lag het accent van [werknemer]s werkzaamheden op de buitendienst. De functie verkoopmedewerker buitendienst – tegenwoordig “vertegenwoordiger” geheten – bestaat uit het verkopen, het werven van nieuwe klanten en het onderhouden en uitbouwen van bestaande relaties, voornamelijk installateurs.
De taak van magazijnmedewerker is die van opslag en controle van goederen en balieverkoop.
Medio 2003 is met [werknemer] afgesproken dat hij gedeeltelijk, namelijk 3 dagen per week, in de binnendienst ging werken. De andere twee dagen werkte hij als vertegenwoordiger in de buitendienst. Nadat [werknemer] in 2007 arbeidsongeschikt is geraakt en vervolgens gereïntegreerd heeft hij medio 2007 zijn buitendiensttaken grotendeels afgestoten. Slechts een beperkt aantal (5 à 6) klanten heeft hij behouden, evenals de auto om deze klanten te kunnen bezoeken.
In augustus 2008 is [werknemer] volledig in de buitendienst gaan werken.
De bedrijfseconomische situatie van Dales is op dit moment zorgwekkend. In 2009 heeft zij een reorganisatie van alle bedrijfsonderdelen, met gedwongen ontslagen, moeten doorvoeren en het personeel om een loonoffer moeten vragen. Het boekjaar 2009 is afgesloten met een verlies van ruim € 2.000.000,--.
[werknemer] weet onvoldoende omzet te genereren om hem verantwoord langer op de functie van vertegenwoordiger te handhaven. Zijn inzet staat overigens niet ter discussie.
Zij heeft hem aangeboden weer volledig in de binnendienst te gaan werken. Zijn salaris zou gelijk blijven, maar hij zou niet langer gebruik kunnen maken van een bedrijfsauto, nu die voor de functie in de binnendienst niet noodzakelijk is en zij het zich financieel niet kan permitteren voor medewerkers die geen auto nodig hebben voor hun werk een bedrijfsauto ter beschikking te stellen. Zij heeft hem een financiële compensatie aangeboden.
[werknemer] heeft bij monde van zijn gemachtigde laten weten dat hij, ondanks zijn voorkeur voor zijn huidige functie, bereid is in te stemmen met de voorgestelde functiewijziging, maar dat hij niet bereid is in te stemmen met het inleveren van de auto. Hij beroept zich daarbij op de arbeidsovereenkomst en stelt dat Dales die op dit punt niet eenzijdig kan wijzigen en acht de aangeboden financiële compensatie onvoldoende.
3.3 [werknemer] voert gemotiveerd verweer. Hij concludeert tot afwijzing van het verzoek. Op dat verweer gaat de kantonrechter hierna, waar nodig, in.
4. De beoordeling
4.1 De kantonrechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, nu de werkzaamheden gewoonlijk in, althans vanuit Nijmegen worden verricht.
4.2 De arbeidsovereenkomst tussen Dales en [werknemer] bevat geen eenzijdig wijzigingsbeding. Dat brengt ingevolge artikel 7:613 BW in beginsel mee de arbeidsovereenkomst door Dales niet eenzijdig kan worden gewijzigd, en dat zij daar dus de instemming van [werknemer] voor nodig heeft.
In beginsel, omdat werkgever en werknemer op grond van artikel 7:611 BW verplicht zijn zich tegenover elkaar als een goed werkgever, respectievelijk werknemer, te gedragen.
En dat brengt, waar het de werknemer aangaat, weer mee dat hij op redelijke voorstellen van de werkgever, die verband houden met gewijzigde omstandigheden op het werk, in het algemeen positief hoort in te gaan en dergelijke voorstellen alleen mag afwijzen wanneer de aanvaarding daarvan redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd. (HR 26 juni 1998,
NJ 1998/767
en HR 11 juli 2008, JAR 2008/204, Taxi Hofman respectievelijk Stoof/Mammoet).
4.3 De volgende vragen zijn daarom aan de orde.
Is er sprake is van gewijzigde omstandigheden op het werk?
Zo ja, kon Dales als goed werkgeefster daarin aanleiding vinden om [werknemer] het voorstel te doen dat zij hem heeft gedaan? Zo ja, is het gedane voorstel in de gegeven omstandigheden redelijk en, wederom: zo ja, kon van [werknemer] de aanvaarding van dat voorstel redelijkerwijs worden gevergd?
4.4 Namens [werknemer] is niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat er sprake is van zorgelijke bedrijfseconomische omstandigheden bij Dales. Met name is niet weersproken dat er bij een reorganisatie in 2009 gedwongen ontslagen zijn gevallen en dat er over het boekjaar 2009 een aanzienlijk verlies is geleden. Dat gevoegd bij de malaise in de bouw als gevolg van de mondiale economische crisis – een feit van algemene bekendheid – maakt dat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van het standpunt van Dales dat zij in haar onderneming alles dat kan leiden tot beperking van kosten moet aanwenden. In zoverre iser sprake van gewijzigde omstandigheden op het werk.
4.5 [werknemer] voert aan dat het gebruik van de auto hem bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst is aangeboden om hem ertoe te bewegen bij Dales te komen werken. Die auto vormt volgens hem een compensatie voor de reistijd en -afstand en is nooit functiegerelateerd geweest. Daarom kan Dales in zijn visie de arbeidsovereenkomst op dit essentiële onderdeel niet eenzijdig wijzigen.
4.6 [werknemer] heeft, naar zijn eigen stelling, tot ongeveer 2007(punt 1.2 verweerschrift) bij Dales voornamelijk in de buitendienst gewerkt. In elk geval heeft dus, zoals ook Dales stelt, het accent van [werknemer]s werkzaamheden vele jaren op de buitendienst gelegen.
Mede gelet op de omschrijving van zijn functie in de arbeidsovereenkomst is niet aannemelijk dat het gebruik van de auto, zoals [werknemer] meent, van het begin af aan absoluut niet functiegerelateerd was.
[werknemer] had voor zijn werk in de buitendienst eenvoudigweg een auto nodig. Dat hij die daarnaast bij wijze van compensatie kreeg, zoals hij stelt, maar Dales betwist, voor reistijd en –afstand, en de auto privé kon gebruiken, zou, als dat zou vaststaan, nog niet maken dat daarin onder geen voorwaarde wijziging zou kunnen komen.
Toen het gebruik van de auto voor de uitoefening van [werknemer]s functie niet meer nodig was kon Dales in de gewijzigde bedrijfseconomische omstandigheden aanleiding zien een nieuwe afweging te maken. Die afweging is aldus uitgevallen dat aan [werknemer] financiële compensatie is aangeboden voor het feit dat hij de auto zou moeten inleveren. Daarbij is hem, zo staat als onweersproken vast, ook gezegd dat Dales, als hij de compensatie onvoldoende vond, bereid was aan de hand van een concrete opgave van [werknemer] nadere compensatie te bezien, zonodig een overgangsregeling met hem te treffen of de mogelijkheid van overname van de auto en hulp bij financiering daarvan te onderzoeken.
Aldus en onder die omstandigheden is er sprake van een redelijk voorstel, waarop een positieve reactie van [werknemer] zou passen.
[werknemer] heeft echter bij verweerschrift en ter zitting slechts gesteld dat de compensatie onvoldoende is en heeft vastgehouden aan zijn standpunt dat eenzijdige wijziging niet mogelijk is, ook nadat hij en zijn gemachtigde door de kantonrechter uitdrukkelijk, met klem en ruimschoots zijn gewezen op het risico dat aan die stellingname is verbonden.
Door ongemotiveerd te stellen dat de aangeboden compensatie onvoldoende is en vervolgens instemming te weigeren heeft [werknemer] niet redelijk op het voorstel van Dales gereageerd. Dat is niet in overeenstemming met zijn verplichting als goed werknemer.
4.7 [werknemer] heeft Dales verweten dat zij niet heeft geprobeerd via mediation tot een oplossing te komen, maar heeft gekozen voor de weg van een verzoek tot ontbinding.
Ter zitting heeft de kantonrechter uitdrukkelijk verwijzing naar mediation aangeboden, voor het geval het nadere schikkingsoverleg niet tot resultaat zou leiden, maar [werknemer] heeft van dataanbod kennelijk geen gebruik willen maken nu hij om een beschikking van de kantonrechter heeft gevraagd.
Dat verwijt aan Dales past [werknemer] dus niet.
4.8 Het onder 4.2 tot en met 4.7 overwogene leidt tot de conclusie dat er geen goede basis meer is voor een vruchtbare samenwerking tussen Dales en [werknemer]. Die verandering in de omstandigheden maakt dat deze arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden.
4.8 [werknemer] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De beslissing
De kantonrechter
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van vandaag;
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Dales begroot op € 500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. B.P.M. Weusten en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2010.

Bel: 0900-123 73 24 mail ons bij vragen over wijziging arbeidsovereenkomst

 

Pagina 6 van 8

Daarom ontslagspecialist

  • Specialist in ontslagzaken
  • Ervaren advocaten en juristen
  • Resultaat gedreven, snelle actie
  • Adviseren, procederen, onderhandelen
  • Betaalbare adviezen

Contact informatie:

  0900 1237324
 mail ons icoon

ontslag stel uw vraag

gratisnieuwsbrief

PRIVACY STATEMENT

© 2023 Ontslagspecialist